De evolutietheorie werd ontdekt door Charles Darwin in 1859 door het boek over de oorsprong van soorten.
Levende wezens zijn aanvankelijk een enkel organisme dat evolueerde naar verschillende soorten levende wezens.
Fossielen zijn belangrijk bewijs bij het bestuderen van evolutie, maar slechts een klein deel van de levende wezens die fossielen worden.
Genetische mutaties zijn een van de belangrijke factoren in de evolutie, waar genetische veranderingen levende dingen kunnen helpen overleven in veranderende omgevingen.
Natuurlijke selectie is ook een belangrijke factor in de evolutie, waar levende wezens die een betere natuur hebben en zich goed kunnen aanpassen, zullen overleven en zich vermenigvuldigen.
Evolutie veroorzaakt niet altijd positieve veranderingen in levende wezens, er zijn ook schadelijke veranderingen.
Het concept van soorten in evolutie is dynamisch, waarbij de soort die we vandaag kennen in de toekomst kan veranderen en zich in nieuwe soorten kunnen vormen.
In evolutie kan de verandering van verandering variƫren tussen soorten en hangt af van omgevings- en genetische factoren.
Sommige dieren zoals hagedissen en vogels kunnen in korte tijd evolutie ervaren door het kunstmatige selectieproces.
Evolutie komt niet alleen voor in levende dingen op het land, maar ook in levende dingen in de zee en de lucht.