Geologische geschiedenis begon in de 4e eeuw voor Christus toen Aristoteles stenen bestudeerde en hun invloed op het milieu.
De term geologie komt van de oude Griekse GE, wat aarde en logo's betekent wat wetenschap betekent.
In de 17e eeuw ontwikkelde Nicholas Steno, een Deense wetenschapper, het principe van stratigrafie waarin stelt dat de oudste rotslaag onder een jongere rotslaag ligt.
James Hutton, een Schotse geoloog, wordt beschouwd als de vader van de moderne geologie vanwege zijn theorie van rotscycli en geologische processen die miljoenen jaren duurden.
Charles Darwin, beter bekend als de vader van de evolutietheorie, voert ook geologisch onderzoek uit en vindt bewijs van geologische en biologische veranderingen die lange tijd plaatsvonden.
In het begin van de 20e eeuw ontwikkelde Alfred Wegener, een Duitse meteoroloog, een theorie van continentale bewegingen (Pangea) die later werd aanvaard als de theorie van tektonische platen.
In 1961 ontwikkelde John Tuzo Wilson, een Canadese geoloog, een theorie van tektonische platen en introduceerde de term transformatie -fout.
In de afgelopen jaren heeft satellietmapping- en monitoringtechnologie wetenschappers in staat gesteld om meer te leren en te begrijpen over de dynamiek van de aarde en geologie.
Geologische studies zijn erg belangrijk bij het identificeren van natuurlijke hulpbronnen zoals aardolie, aardgas en mineralen.
Geologie speelt ook een belangrijke rol bij het begrijpen en verminderen van het risico op natuurrampen zoals aardbevingen, vulkaanuitbarstingen en overstromingen.